Angsten en/of een paniekstoornis
Inleiding
Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychische stoornissen, zowel bij kinderen en jongeren als bij volwassenen. Een angststoornis wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van overmatige angst qua intensiteit of duur. Als angst geen reële grond heeft en iemand daarvan problemen ondervindt, is er sprake van een stoornis.
Er kan sprake zijn van een separatieangststoornis, gegeneraliseerde angststoornis, sociale angststoornis, paniekstoornis, een fobie, agorafobie, een angststoornis door alcohol of drugs, een dwangstoornis (obsessieve-compulsieve stoornis), een acute stress-stoornis of een posttraumatische stress-stoornis.
Hoewel selectief mutisme niet als angststoornis wordt geclassificeerd, wordt deze stoornis hieronder beschreven, omdat het merendeel van de kinderen met deze problematiek blijkt te voldoen aan criteria van een angststoornis.
Of kinderen of volwassenen een angststoornis ontwikkelen, hangt af van een samenspel van beschermende factoren en risicofactoren. Deze factoren kunnen te maken hebben met kenmerken van de persoon zelf en van de omgeving waarin zij opgroeien of verkeren. Het deel waarvoor een angststoornis erfelijk is wordt geschat op ongeveer 40%. In diverse onderzoeken is een verband gevonden tussen de aanwezigheid van een angststoornis bij een van de ouders en een verhoogd risico op een angststoornis bij hun kinderen. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van erfelijke aanleg: verschillende studies tonen aan dat psychische problemen van de ouders ook van invloed kunnen zijn op het opvoedingsgedrag. Doorgaans spelen invloeden vanuit de omgeving bij angststoornissen een grotere rol dan bij veel andere problemen. Daarbij kan gedacht worden aan negatieve gebeurtenissen, zoals echtscheiding van ouders of het sterven van een familielid. Een onveilige gehechtheidrelatie met de ouders, en met name een angstig-vermijdend of angstig-afwerende gehechtheid, kan eveneens het risico op angststoornissen bij kinderen vergroten.
Als een kind op jonge leeftijd opvallend veel geremd gedrag vertoont, dan verhoogt dat het risico op een angststoornis halverwege de kinderjaren en het risico op een sociale fobie tijdens de adolescentie. Het lijkt erop dat mensen met angststoornissen eerder geneigd zijn om situaties als bedreigend te interpreteren en meer aandacht te hebben voor informatie over gevaar. Ook zijn er aanwijzingen dat zelfregulatie en de mate waarin iemand ervaart controle uit te kunnen oefenen over de omgeving van invloed is op de mate waarin symptomen van angst worden ontwikkeld.
Bij behoorlijk wat kinderen en jeugdigen met een angststoornis, zoals een separatieangststoornis, sociale fobie en een specifieke fobie, kan schoolweigering voorkomen. Daarbij kan er sprake zijn van gedragsproblematiek en gezinsproblemen. Schoolweigering komt ook bij andere psychiatrische stoornissen voor, zoals bij depressie, autisme spectrum stoornissen en een psychotische stoornis.
Diagnostiek
Bij het onderzoek van kinderen en volwassenen met Angststoornissen moet rekening worden gehouden met bijkomende problemen, zoals depressie, schoolweigering, ADHD en gedragsproblematiek evenals bij een autisme spectrum stoornis.
Behandeling
Voor de behandeling van angststoornissen is Cognitieve Gedragstherapie (CGT) doorgaans de methode van eerste keuze. Cognitieve gedragstherapie blijkt voor de meeste mensen effectief te zijn, zowel op korte als lange termijn. Medicatie wordt over het algemeen slechts gebruikt als psychosociale vormen van behandeling niet of onvoldoende werkzaam blijken.
Cognitieve gedragstherapie voor angststoornissen bestaat over het algemeen uit de volgende componenten:
Bij kinderen en jongeren is er in principe altijd ouderbegeleiding met als doel leeftijdsadequate steun te bieden en positieve bevestiging. Indien gewenst kunnen andere gezinsleden betrokken worden bij de behandeling middels systeemtherapie.
Bij kinderen worden regelmatig beloningen gebruikt voor dapper gedrag en wordt ongewenst gedrag zoveel mogelijk genegeerd. Beloningsschema’s kunnen motiveren om zich meer bloot te stellen aan de angst. Uiteindelijk moet het kind ook leren om het eigen gedrag te evalueren en zichzelf te belonen voor goede prestaties. Ook school wordt geregeld in de behandeling betrokken. Als een kind/ een jongere op school door angst wordt overspoeld kan er buiten de klas bijvoorbeeld een volwassene zijn waar het kind naar toe kan gaan en die het kind kan helpen om te gaan met de angst. Bij faalangst kunnen toetsen bijvoorbeeld worden afgenomen in een rustige omgeving.
Een belangenvereniging voor mensen met een angststoornis is de Angst, dwang en fobie stichting (Zie: www.adfstichting.nl)
Tenminste aan het begin en aan het einde van een behandeling wordt een ROM (=Routine Outcome Monitoring) afgenomen om de voortgang van de behandeling zo goed mogelijk in de gaten te houden. Zo nodig kan e-health een onderdeel vormen.
Voor het opstellen van een behandelovereenkomst (BHOV) wordt niet alleen naar de kernsymptomen gekeken maar ook naar bijkomende problematiek, naar de zwakke en sterke kanten van iemand en de draagkracht van de omgeving.
Mogelijke doelen/ resultaten die daarbij voor ogen gesteld kunnen worden, zijn de volgende:
BHOV | Biologische | Psychische | Sociale | Eventueel Spirituele | KJ & Opvoeding |
Doelen / Resultaten | Lichamelijke symptomen van angst en paniek zijn hanteerbaar, waaronder problematische ademhaling | Kunnen hanteren van angstgevoelens en opkomende beladen herinneringen | Kan betekenisvolle anderen betrekken bij moeilijke momenten | Kan zorgen en angst in vertrouwen bij God neerleggen
|
Kan helpen angsten te hanteren door deze samen aan te gaan |
Stresscascades worden bijv. door medicatie onderbroken | Kan op tijd afleidende activiteiten opzoeken | Is in staat nieuwe positieve ervaringen op te doen in relatie met anderen | Leven in het hier en nu is leidend: Gods genade is genoeg | Kan op een rustige manier helpen reële gedachten te verstevigen |